“Als onze hersenen ook tegenwoordig nog kwetsbaar zijn voor een ontwikkelingsachterstand door een voedingsgebrek, moet het risico op een dergelijke achterstand in essentie afwezig zijn geweest tijdens de evolutie van de menselijke hersenen.” - Cunnane
Het kernprobleem is dat onze huidige omgeving niet meer lijkt op die van onze verre voorouders. Hoewel visvetzuren en andere hersenselectieve nutriënten in de supermarkt ruim voor handen zijn, worden ze door maar weinig mensen in voldoende mate gegeten: vrijwel niemand eet 900 gram mosselen, kokkels of st-jakobsschelpen per dag. Daarbij haalt slechts 14 procent van de Nederlandse bevolking de aanbevolen hoeveelheid vis. Suppletie met visvetzuren en andere nutriënten lijkt dus welhaast noodzaak om onze hersenen de voeding te geven die ze nodig hebben.
Zeker in onze drukke, prestatiegerichte maatschappij zijn aandachts-, leer-, gedrags- en planningsproblemen een last voor het individu en de omgeving. Maar niet iedereen die slecht eet ontwikkelt ook werkelijk een aandoening. Bij veel aandoeningen is er sprake van genetische gevoeligheid, zoals bij ADHD. Het effect van voedingstekorten is dan dat symptomen meer tot uiting komen, of sterker op de voorgrond treden. Wel is het mogelijk dat iemand zonder genetische aanleg voor ADHD door voedingstekorten ADHD-achtig gedrag gaat vertonen. In dat geval zou het beeld zich volledig moeten herstellen wanneer de voeding weer op orde is.
Bij ADHD-patiënten blijkt er in veel gevallen sprake te zijn van een ijzertekort in de thalamus. Uit een Franse studie blijkt dit zelfs het geval te zijn bij 84% van de ADHD-patiënten (Konofal, 2004). Een tekort aan ijzer heeft onder andere een negatief effect op visuele aandacht. Ook zink speelt een belangrijke rol. Suppletie met zink zorgt aantoonbaar voor verbetering van de symptomen van ADHD, onder andere op het gebied van aandacht, hyperactiviteit, opstandigheid en gedragsproblemen.
Zink en ijzer vervullen samen een belangrijke rol bij de vorming van neurotransmitters zoals dopamine en zijn receptoren. Dit geldt overigens ook voor jodium en visvetzuren (Dobson, 1998). Dopamine is belangrijk voor regulatie van executieve functies, motoriek, motivatie en beloning (Previc, 2009). Bij ADHD bestaat er een verstoring in dit systeem, waardoor symptomen kunnen optreden als een slechte zelfbeheersing en moeite met plannen en organiseren. Hierbij kunnen dus zink, ijzer, jodium en visvetzuren betrokken zijn, hetgeen men eerst wil uitsluiten voordat men kiest voor medicatie.
Hoewel magnesium niet per se een hersenselectief nutriënt is, komen tekorten erg vaak voor bij ADHD (Kozielec, 1997). Een tekort aan magnesium veroorzaakt een verhoogde prikkelbaarheid van de zenuwen. Het mineraal zorgt voor een goede doorbloeding van de hersenen en reguleert samen met vitamine B6 de overdracht van zenuwprikkels. Bovendien helpt het bij de opslag van neurotransmitters. Garnalen en schelpdieren bevatten overigens meer dan 100 mg magnesium per 100 gram. De ADH bij vrouwen is 280 mg, bij mannen 350 mg.
Kinderen die in hun eerste levensjaren een tekort aan EPA en DHA hebben, lopen op latere leeftijd eerder kans op ADHD en andere psychische aandoeningen (Richardson, 2006). Maar er is veel mogelijk met suppletie: positieve effecten zijn in ieder geval al aangetoond bij kinderen met ADHD in de leeftijd van 9 tot 12 jaar (o.a. Bloch, 2011 en Bos, 2015).
Het Universitair Medisch Centrum Utrecht deed in 2015 onderzoek naar aandachtsproblemen (Bos, 2015). Aan het onderzoek deden 40 jongens (8-14 jaar) met ADHD mee. De ene helft kreeg dagelijks margarine met 650 mg EPA en 650 mg DHA, de andere helft een placebomargarine.
Beide groepen scoorden aan het begin van het onderzoek hoger dan de controlegroep op aandachtsproblemen, regeloverschrijdend gedrag en agressiviteit. Na de interventie had de ADHD-groep met verrijkte margarine 15,4% minder last van aandachtsproblemen, terwijl dit in de placebogroep juist met 17,9% toenam. Er werd bij dit onderzoek geen significante verbetering gevonden op regeloverschrijdend gedrag of agressie. Ander onderzoek laat deze verbeteringen juist wel zien.
Bij een goed opgezet onderzoek van de University of Pennsylvania (VS) (Raine et al., 2015) werden 200 kinderen tussen 8 en 16 jaar ingedeeld in een behandelgroep (100 kinderen) en een controlegroep (100 kinderen). Het supplement bestond uit een vruchtendrank met 1 gram omega-3 per dag en dezelfde drank zonder omega-3.
Gedragsproblemen werden gerapporteerd door de ouders en hun kinderen aan het begin van de behandeling, na 6 maanden (einde van de behandeling) en na 12 maanden (6 maanden na de behandeling). Uit de rapportages ingevuld door de ouders kwamen significante gedragsverbeteringen bij de kinderen naar voren. Bij langer gebruik van omega-3 waren de resultaten bovendien sterker. De zelfrapportages van de kinderen gaven verbeteringen te zien op zowel proactieve als reactieve agressie.
Maar het gaat niet alleen om wat je niet eet. Ook onnodige toevoegingen spelen een rol. Een bekende stof die symptomen van ADHD versterkt, is E104 (chinolinegeel). Ook andere allergene stoffen in de voeding kunnen symptomen versterken. Je kunt erachter komen welke stoffen de uitlokkers zijn door een eliminatiedieet te starten.
Bij een eliminatiedieet worden aanvankelijk alle potentiële uitlokkers uit de voeding verwijderd. Vervolgens worden de verwijderde voedingsmiddelen weer stapsgewijs ingevoerd. Daarbij moet in de gaten worden gehouden hoe het kind (of de volwassene) op elk nieuw voedingsmiddel reageert. Op deze manier is het mogelijk om de uitlokkers te identificeren en deze voor goed te elimineren.
In 2011 bleek uit dubbelblind onderzoek uitgevoerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen dat een eliminatiedieet bij ADHD in driekwart van de gevallen een duidelijk aantoonbare gunstige invloed had op het gedrag (Pelsser, 2011). Na provocatie met de vermoedelijke boosdoeners, keerden de symptomen weer terug. In ander onderzoek onder veertig kinderen met ADHD bleek bovendien dat het twee weken lang weglaten van alle bekende voedselallergenen uit de voeding in meer dan 60% van gevallen leidde tot een duidelijke vermindering van de klachten. In al deze gevallen werd minimaal een verbetering van 50% in het klachtenpatroon behaald (Pelsser, 2002).
Jonge hersenen hebben voldoenden nutriënten nodig om goed te kunnen ontwikkelen: EPA, DHA, jodium, zink, selenium, koper, ijzer en magnesium. Ook kinderen en volwassenen met aandachts-, leer-, gedrags- en planningsproblemen doen er goed aan om voldoende van deze voedingsstoffen te nuttigen, omdat bij tekorten symptomen meer tot uiting komen of sterker op de voorgrond treden. Aandacht voor gezonde voeding met ruim voldoende van deze nutriënten, en/of aanvulling met een hoogwaardig voedingssupplement, is dan ook sterk aan te raden.